Johannes



 


Van den aanvang af bestond het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God.


Ja, het Woord was van den aanvang af bij God;


alles is door zijn bemiddeling geworden, en buiten hem om is volstrekt niets geworden van wat geworden is.


In hem was het leven, en het leven was het licht der menschen.

Tweet thisPost on Facebook

Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis nam het niet in zich op.


Er stond een mensch op, van God gezonden, Johannes genaamd;


deze kwam tot een getuigenis om van het licht te getuigen; opdat allen door hem tot geloof zouden komen.

Tweet thisPost on Facebook

Hij zelf was het licht niet, maar hij moest getuigen van het licht.


Het ware licht, dat alle menschen verlicht, kwam juist in de wereld.


Het was in de wereld, de wereld was door hem ontstaan, en de wereld kende hem niet.


Hij kwam tot het zijne, en de zijnen namen hem niet aan.


Maar zoovelen hem aannamen, hun gaf hij de macht kinderen Gods te worden, hun die in zijn naam geloofden,


die niet uit bloed, uit den wil des vleesches of den wil eens mans verwekt zijn, maar uit God.


Het Woord werd vleesch en sloeg zijn tent onder ons op, en wij zagen zijn heerlijkheid, de heerlijkheid als van een Eeniggeborene des Vaders, vol genade en waarheid.


Johannes getuigde van hem en riep uit: Hij was het van wien ik zeide: Hij die na mij komt is voor mij geworden; want hij bestond eer dan ik.


Immers, uit zijn overvloed hebben wij allen ontvangen, de eene genade voor de andere na;


want de Wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn geworden door Jezus Christus.


Niemand heeft ooit God gezien; de Eeniggeborene Gods, die in den schoot des Vaders is, hij heeft Hem doen kennen.


En zoo luidde de getuigenis van Johannes, toen de Joden tot hem uit Jeruzalem priesters en Levieten gezonden hadden om hem te vragen: Wie zijt gij?


Hij beleed en loochende niet; hij beleed: Ik ben de Christus niet.


Hierop vroegen zij hem: Wat zijt gij dan? Zijt gij Elia? Hij zeide: Neen. Zijt gij de profeet? Hij antwoordde: Neen.


Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? Wij moeten toch een antwoord brengen aan onze zenders. Wat zegt gij van uzelf?

Tweet thisPost on Facebook

Hij zeide: Ik ben de stem van een die in de woestijn roept: Baant den weg des Heeren(-)zooals de profeet Jezaja gezegd heeft.


Die afgezanten nu waren Farizeen.

Tweet thisPost on Facebook

En zij vroegen hem en zeiden: Wat doopt gij dan, indien gij noch de Christus noch Elia noch de profeet zijt?

Tweet thisPost on Facebook

En Johannes antwoordde hun: Ik doop met water; maar in uw midden staat een dien gij niet kent,


die na mij komt, wien ik niet waard ben den schoenriem te ontbinden.


Dit gebeurde te Bethanie, aan de overzijde van den Jordaan, waar Johannes placht te doopen.

Tweet thisPost on Facebook

Toen hij den volgenden dag Jezus tot zich zag komen, zeide hij: Ziedaar het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt.


Hij is het van wien ik zeide: Na mij komt een man die voor mij geworden is; want hij bestond eer dan ik.


Ook ik kende hem niet; maar opdat hij aan Israel openbaar zou worden, daartoe ben ik met water komen doopen.

Tweet thisPost on Facebook

Ook getuigde Johannes: Ik heb den Geest als een duif uit den hemel zien neerdalen en op hem blijven.


En ik kende hem niet, maar Hij die mij gezonden heeft om met water te doopen, Die heeft mij gezegd: Hij op wien gij den Geest zult zien neerdalen en blijven, die is het die met heiligen geest doopt. (-)


Ik heb het gezien en getuig dat hij de Zoon Gods is.


Den volgenden dag stond Johannes daar weer, met twee zijner leerlingen,

Tweet thisPost on Facebook

en naar Jezus ziende, die voorbijging, zei hij: Ziedaar het Lam Gods.

Tweet thisPost on Facebook

En toen die twee leerlingen hem dit hoorden zeggen, volgden zij Jezus.

Tweet thisPost on Facebook

Toen nu Jezus zich omkeerde en zag dat zij hem volgden, zeide hij tot hen: Wat zoekt gij? Zij zeiden tot hem: Rabbi(-)de vertaling hiervan is: Meester waar woont gij?

Tweet thisPost on Facebook

Hij zeide tot hen: Komt het zien. Zij kwamen dan, zagen waar hij woonde en bleven dien dag bij hem. Het was ongeveer de tiende ure.

Tweet thisPost on Facebook

Een van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Jezus waren achternagegaan was Andreas, de broeder van Simon Petrus.


Hij trof het eerst zijn broeder Simon aan en zeide tot hem: Wij hebben den Messias gevonden dat is, vertaald: den gezalfde (Christus).

Tweet thisPost on Facebook

Hij bracht hem bij Jezus; Jezus zag hem aan en zeide: Gij zijt Simon de zoon van Johannes; gij zult Kefas heeten. Dit beteekent Rotsman (Petrus).

Tweet thisPost on Facebook

Toen Jezus den volgenden dag naar Galilea wilde vertrekken, trof hij Filippus aan en zeide tot hem: Volg mij.

Tweet thisPost on Facebook

Filippus was uit Bethsaida, de stad van Andreas en Petrus.


Filippus trof Nathanael aan en zeide tot hem: Wij hebben hem gevonden waarvan Mozes in de Wet en de Profeten geschreven heeft, namelijk Jezus, den zoon van Jozef uit Nazaret.


Nathanael zeide: Kan uit Nazaret iets goeds komen? Filippus zeide tot hem: Kom het zien.


Toen Jezus hem tot zich komen zag, zeide hij van hem: Ziedaar inderdaad een Israeliet in wien geen bedrog is.

Tweet thisPost on Facebook

Nathanael zeide tot hem: Van waar kent gij mij? Jezus antwoordde hem: Voordat Filippus u riep, terwijl gij onder den vijgeboom waart, zag ik u.

Tweet thisPost on Facebook

Nathanael antwoordde hem: Rabbi, gij zijt de Zoon Gods; gij zijt de koning van Israel.


Jezus antwoordde hem: Zijt gij een geloovige geworden omdat ik tot u zeide dat ik u onder den vijgeboom zag? Gij zult grooter dingen zien.

Tweet thisPost on Facebook

Ook zeide hij tot hem: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, gijlieden zult den hemel geopend zien en Gods engelen opklimmen en neerdalen op den Menschenzoon.







This goes to iframe