Johannes

Zoo was daar een Farizeer, Nicodemus genaamd, een hoofd der Joden.

Deze kwam des nachts tot hem en zeide: Rabbi, wij weten dat gij van Gods wege als leeraar gekomen zijt; want niemand kan de wonderen doen die gij verricht indien God niet met hem is.

Jezus antwoordde hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt kan hij het Koninkrijk Gods niet zien.

Nicodemus zeide tot hem: Hoe kan een mensch geboren worden wanneer hij reeds op leeftijd is? Hij kan toch niet in den schoot zijner moeder terugkeeren en dan geboren worden!

Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, indien iemand niet uit water en geest geboren wordt, kan hij het Godsrijk niet ingaan.

Wat uit het vleesch is geboren is vleesch, en wat uit den geest is geboren is geest.

Verwonder er u niet over dat ik u zeide: Gij moet wederom geboren worden.

De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort wel zijn geluid, maar weet niet van waar hij komt en waar hij heen gaat; zoo gaat het met ieder die uit den geest geboren is.

Nicodemus antwoordde hem: Hoe kan dit geschieden?

Jezus antwoordde hem: Zijt gij de leeraar van Israel en weet gij dat niet?

Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, wat wij weten spreken wij uit en wat wij gezien hebben getuigen wij, en onze getuigenis neemt gij niet aan.

Indien gij niet gelooft nu ik u de aardsche dingen heb verkondigd, hoe zult gij gelooven als ik u de hemelsche verkondig?

Niemand is ten hemel opgestegen dan hij die uit den hemel is neergedaald, de Menschenzoon.

En zooals Mozes in de woestijn de slang verhoogd heeft, zoo moet de Menschenzoon verhoogd worden,

opdat ieder die in hem gelooft het eeuwige leven hebbe.

Want zoo lief had God de wereld dat hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in hem gelooft niet verloren ga, maar het eeuwige leven hebbe.

Want God zond den Zoon niet in de wereld om de wereld te oordeelen, maar opdat de wereld door hem zou gered worden.

Wie in hem gelooft wordt niet geoordeeld; maar wie niet gelooft is reeds veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in den naam van den eeniggeboren Zoon Gods.

Hierin toch bestaat het oordeel dat het licht in de wereld gekomen is en de menschen de duisternis liever hebben gehad dan het licht; want hun werken waren boos.

Immers, alwie kwaad doet haat het licht en komt niet tot het licht, opdat het niet aan den dag kome dat zijn werken van onwaarde zijn.

Maar wie de waarheid doet komt tot het licht, opdat aan den dag kome dat zijn werken in Gods gemeenschap verricht zijn.

Daarna gingen Jezus en zijn leerlingen naar het land Judea; hij verbleef daar met hen en doopte.

Maar ook Johannes doopte, in Ainon bij Salim; want daar was veel water. Men kwam daar en liet zich doopen;

want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.

Toen nu de leerlingen van Johannes met een Jood over de reiniging verschil kregen,

kwamen zij bij Johannes en zeiden tot hem: Rabbi, hij die aan de overzijde van den Jordaan bij u was, over wien gij een getuigenis afgelegd hebt, zie, die doopt, en allen komen tot hem.

Johannes antwoordde: Geen mensch kan iets verkrijgen tenzij het hem uit den hemel gegeven is.

Gij zijt zelf mijn getuigen dat ik gezegd heb: Ik ben de Christus niet, maar ik ben voor hem uit gezonden.

Hij moet wassen, ik minder worden.

Hij die van boven komt staat boven allen; hij die uit de aarde afstamt is uit de aarde en spreekt op aardschen trant; maar hij die uit den hemel komt staat boven allen.

Wat hij gehoord en gezien heeft, daarvan getuigt hij, en niemand neemt zijn getuigenis aan.

Wie ze aanneemt bezegelt dat God waarachtig is.

Hij toch dien God gezonden heeft spreekt Gods woorden; want Hij geeft den Geest niet met mate.

De Vader heeft den Zoon lief en heeft alles in zijn hand gegeven.

Wie in den Zoon gelooft heeft het eeuwige leven, en wie aan den Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar Gods toorn blijft op hem.