Johannes



Johannes 5


Daarna was er een feest der Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem.


In Jeruzalem is, bij de Schaapspoort, een vijver, in het Hebreeuwsch Bethesda genaamd, met vijf zuilengangen.


Hierin lagen een menigte zieken: blinden, kreupelen, verlamden.

Tweet thisPost on Facebook

...

Tweet thisPost on Facebook

Daar nu was een mensch die acht en dertig jaren ziek was geweest.

Tweet thisPost on Facebook

Toen Jezus hem zag liggen, terwijl hij wist dat hij reeds een langen tijd zoo gelegen had, zeide hij tot hem: Wilt gij gezond worden?


De zieke antwoordde: Heer, ik heb niemand om mij, wanneer het water in beroering komt, in den vijver te brengen, en terwijl ik er heen ga, daalt een ander voor mij er in af.

Tweet thisPost on Facebook

Jezus zeide tot hem: Sta op, neem uw bed op en ga.


Dadelijk werd de mensch gezond, nam zijn bed op en ging. Nu was het op dien dag sabbat.


De Joden dan zeiden tot den genezene: Het is sabbat; het staat u niet vrij uw bed op te nemen.


Hij antwoordde hun: De man die mij gezond heeft gemaakt, die heeft tot mij gezegd: Neem uw bed op en ga.

Tweet thisPost on Facebook

Zij vroegen hem: Wie is dat die u gezegd heeft: Neem uw bed op en ga?

Tweet thisPost on Facebook

De genezene nu wist niet, wie het was; want Jezus had zich verwijderd, terwijl er een menigte menschen in die plaats was.

Tweet thisPost on Facebook

Later trof Jezus hem in den tempel aan en zeide tot hem: Gij zijt nu gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet iets ergers overkome.


Toen ging de man aan de Joden zeggen dat het Jezus was die hem gezond gemaakt had.

Tweet thisPost on Facebook

Daarom vervolgden de Joden Jezus, omdat hij zulke dingen op sabbat deed.

Tweet thisPost on Facebook

Maar hij antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe, en ook ik werk.


Daarom trachtten de Joden nog te meer hem te dooden, omdat hij niet alleen den sabbat brak, maar ook God zijn eigen Vader noemde en zich dus met God gelijkstelde.


Jezus nam het woord en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, de Zoon kan niets uit zichzelf doen, tenzij hij het den Vader ziet doen; want wat Hij doet, dat doet de Zoon desgelijks.


Immers, de Vader heeft den Zoon lief en toont hem alles wat Hijzelf doet, en zal hem nog grooter werken toonen; opdat gij verwonderd moogt staan.


Want gelijk de Vader de dooden opwekt en levend maakt, zoo maakt ook de Zoon levend wie hij wil.


Ja, de Vader oordeelt niemand maar heeft het geheele oordeel den Zoon in handen gesteld;


opdat allen den Zoon eeren gelijk zij den Vader eeren. Hij die den Zoon niet eert eert den Vader niet, die hem gezonden heeft.


Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, wie mijn woord hoort en in mijn Zender gelooft heeft het eeuwige leven en komt niet in het gericht, maar is reeds uit den dood in het leven overgegaan.


Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, de ure komt en is reeds aangebroken waarin de dooden de stem van den Zoon Gods vernemen en zij die haar vernemen leven zullen.


Want gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelf, zoo gaf Hij ook den Zoon leven in zichzelf te hebben.


En Hij gaf hem de volmacht gericht te houden, omdat hij de Menschenzoon is.


Verwondert u hierover niet; want de ure komt waarin allen die in de graven zijn zijn stem zullen vernemen


en zullen uitgaan: zij die het goede gedaan hebben tot de opstanding des levens, zij die het kwade verricht hebben tot de opstanding des gerichts.


Ik kan uit Mijzelf niets doen; ik oordeel naardat ik hoor, en mijn oordeel is rechtvaardig, omdat ik niet naar mijn eigen wil vraag, maar naar den wil van mijn Zender.


Indien ik over mijzelf getuigenis afleg, dan is mijn getuigenis niet betrouwbaar;


een Ander is het die getuigenis over mij aflegt en ik weet dat de getuigenis die Hij over mij aflegt waarachtig is.

Tweet thisPost on Facebook

Gij hebt een gezantschap naar Johannes gezonden, en hij heeft voor de waarheid getuigenis afgelegd.


Maar ik neem geen getuigenis van een mensch aan en zeg dit slechts opdat gij behouden moogt worden.

Tweet thisPost on Facebook

Hij was de brandende, helder schijnende lamp, in welker licht gij u wel voor een wijle hebt willen verheugen.


Maar ik heb een getuigenis die van grooter waarde is dan die van Johannes; want de werken die de Vader mij gegeven heeft te volbrengen, die werken die ik doe, die getuigen omtrent mij dat de Vader mij gezonden heeft.


En de Vader, die mij zond, Hij heeft over mij getuigenis afgelegd. Zijn stem hebt gij nooit gehoord, zijn gedaante nooit gezien,


en zijn woord hebt gij niet als duurzaam bezit in u; want gij gelooft niet in hem dien Hij gezonden heeft.


Gij onderzoekt de Schriften, omdat gij meent daarin het eeuwige leven te bezitten; maar, hoewel zij over mij getuigenis afleggen,


wilt gij tot mij niet komen om het leven te bezitten.

Tweet thisPost on Facebook

Ik neem geen eer van menschen aan,


maar wat u aangaat, ik heb ingezien dat geen liefde voor God in u is.

Tweet thisPost on Facebook

Ik ben in den naam van mijn Vader gekomen, en gij neemt mij niet aan; wanneer een ander in zijn eigen naam komt, zult gij hem wel aannemen.

Tweet thisPost on Facebook

Hoe kunt gij gelooven, terwijl gij eer van elkander aanneemt en naar de eer die de eenige God geeft niet vraagt?


Meent niet dat ik u bij den Vader zal aanklagen; uw aanklager is Mozes, op wien gij uw hoop hebt gevestigd.


Indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij ook mij gelooven; want hij heeft over mij geschreven.


Maar indien gij aan zijn geschriften niet gelooft, hoe zult gij mijn woorden gelooven?







This goes to iframe