Romeinen



Romeinen 2


Daarom zijt gij, o mensch die oordeelt, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen. Want terwijl gij anderen oordeelt veroordeelt gij uzelf. Immers, gij; die u als rechter opwerpt, misgaat u evenzoo,


en wij weten dat Gods oordeel naar een waarachtig richtsnoer hen treft die zich zoo misgaan.


Beeldt gij u waarlijk in, o mensch die een oordeel velt over hen die zo handelen en zelf u evenzoo misgaat, dat gij Gods oordeel zult ontkomen?


Of maakt gij u een valsche voorstelling van den rijkdom zijner goedheid, geduld en lankmoedigheid, door niet op te merken dat Gods goedheid u tot bekeering brengen wil?


Zoo hoopt gij, in uw verstoktheid en de onboetvaardigheid van uw hart, toorn voor u op, die losbarsten zal op den dag van den toorn en het rechtvaardig gericht van God,


die ieder vergelden zal naar zijn werken.


Wel zal Hij hun die, in het goeddoen volhardend, naar heerlijkheid, eer en onverderfelijkheid streven het eeuwige leven schenken;


maar hun die twistgierig en der waarheid ongehoorzaam, der ongerechtigheid onderdanig zijn, wacht toorn en gramschap.


Verdrukking en angst over elken mensch die het booze doet eerst den Jood, dan den heiden;


heerlijkheid, eer en vrede over ieder die het goede doet, eerst den Jood, dan den heiden.


Want God trekt den een niet voor boven den ander.


Immers, zoovelen zonder de wet gezondigd hebben zullen ook zonder de wet tegrondegaan, en zoovelen gezondigd hebben met de wet zullen door de wet worden geoordeeld;

Tweet thisPost on Facebook

want niet zij die de wet hooren zijn rechtschapen in Gods oog, maar zij die naar haar voorschriften handelen zullen als rechtschapenen worden aangemerkt.


Indien toch de heidenen, die geen wet hebben, vanzelf doen wat de wet voorschrijft, dan zijn zij, hoewel zij geen wet hebben, een wet voor zichzelf.

Tweet thisPost on Facebook

Daardoor bewijzen zij dat de voorschriften der wet in hun hart geschreven zijn, terwijl hun geweten daarvoor getuigenis aflegt en zij in hun onderlinge redeneeringen het eene veroordeelen, het andere verdedigen

Tweet thisPost on Facebook

op den dag waarop God over wat verborgen is in de menschen door Christus Jezus het oordeel vellen zal, volgens mijn prediking der Blijmare.


Wanneer gij u een Jood noemt, op het bezit van de wet vertrouwt en roem draagt op uw verhouding tot God,


zijn wil en het onderscheid tusschen goed en kwaad kent, volgens hetgeen gij leert uit de wet;


wanneer gij vertrouwt dat gij een leidsman van blinden zijt, een licht voor hen die in duisternis verkeeren,


een opvoeder der onverstandigen een leermeester der onmondigen daar gij in de wet de kennis en waarheid kant en klaar voor u hebt(-)


nu dan gij, die anderen onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? gij die predikt dat men niet stelen mag, steelt gij?


gij die het overspel verbiedt, begaat gij overspel? gij die de afgoden verafschuwt, pleegt gij tempelroof?


gij die u op het bezit der wet beroemt, verkort gij Gods eer door de wet te overtreden?


Ja; want zooals geschreven staat, Gods naam wordt door uw toedoen onder de heidenen gelasterd.


De besnijdenis toch heeft eenig nut indien gij naar de wet handelt; maar indien gij een overtreder der wet zijt, dan is uw besnijdenis tenietgedaan.


Indien dus een onbesnedene de voorschriften der wet onderhoudt, zou hij dan niet voor een besnedene gerekend worden?


Zoo zit de lichamelijk onbesnedene die de wet onderhoudt als rechter over u, die trots letter en besnijdenis een overtreder der wet zijt.


Want de echte Jood is niet de man die het naar het uiterlijke is; evenmin is de besnijdenis in het vleesch de echte;


maar wie innerlijk een Jood is, en de besnijdenis van het hart, die in den geest, niet naar de letter geschiedt. Zulk een Jood heeft lof, niet bij menschen, maar bij God.







This goes to iframe