Romeinen



Romeinen 6


Wat zullen wij dan zeggen? Zouden wij in de zonde blijven, opdat de genade grooter mocht worden?


Onmogelijk. Hoe zouden wij, die aan de zonde afgestorven zijn, daarin nog kunnen leven?


Of weet gij niet dat zoovelen onzer door den doop met Christus Jezus een zijn geworden, zij daardoor in de nauwste betrekking zijn gekomen met zijn dood?


Wij zijn dus door den doop met hem begraven, zoodat wij dood zijn; opdat, zooals Christus door de heerlijkheid des Vaders uit de dooden is opgewekt, wij ook zoo een nieuw leven leiden.


Want indien wij als het ware met hem samengegroeid zijn, zoodat wij met hem een zijn in den dood, dan zullen wij het ook zijn in de opstanding.


Wij weten immers dat onze oude mensch met hem is gekruisigd; opdat het zondige lichaam zou tenietgedaan worden, zoodat wij de zonde niet meer dienen.


Want wie gestorven is is daardoor van de zonde vrijgesproken.

Tweet thisPost on Facebook

Welnu, indien wij met Christus gestorven zijn, dan zullen wij ook dat gelooven wij met hem leven;


daar wij weten dat Christus, opgewekt uit de dooden, niet meer sterft: de dood heerscht niet meer over hem.


Want door te sterven heeft hij eens en vooral met de zonde afgedaan; zijn leven daarna is een leven alleen voor God.


Zoo moet gij ook over uzelf denken: gij zijt wel dood voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus.


Laat dan de zonde niet meer heerschen in uw sterfelijk lichaam, zoodat gij aan de lusten daarvan gehoor zoudt geven;


stelt uw ledematen niet, als wapenen der ongerechtigheid, in den dienst der zonde, maar stelt uzelf in den dienst van God, als menschen die dood zijn geweest maar thans leven, en maakt uw ledematen in Gods dienst tot wapenen der gerechtigheid.


Want de zonde zal over u geen heerschappij voeren; omdat gij niet onder de wet staat maar onder de genade.


Wat dan? Zouden wij zonden bedrijven omdat wij niet meer onder de wet, maar onder de genade staan? Dat nooit!


Weet gij niet dat wanneer gij uzelf iemands slaven maakt om hem te gehoorzamen, gij ook inderdaad slaven zijt van hem dien gij gehoorzaamt of van de zonde ten doode, of van de gehoorzaamheid tot de gerechtigheid?

Tweet thisPost on Facebook

Welnu, Gode zij dank, gij waart vroeger wel slaven der zonde, maar hebt van harte gehoorgegeven aan den leerregel die uw leiband geworden is;

Tweet thisPost on Facebook

terwijl gij vrijgemaakt zijt van de zonde zijt gij dienaren der gerechtigheid geworden(-)


ik gebruik een menschelijk beeld om uw vleeschelijke zwakheid. Want zooals gij uw leden tot slaven van de onreinheid en tuchteloosheid hebt gemaakt, wat op tuchteloosheid uitliep, zoo moet gij thans uw leden ten dienste der gerechtigheid stellen; wat tot heiliging voert.


Immers, toen gij slaven waart der zonde, waart gij onafhankelijk van de gerechtigheid.

Tweet thisPost on Facebook

Welke vrucht hebt gij daarvan geplukt? Vruchten waarover gij u thans schaamt; want het eind er van is de dood.

Tweet thisPost on Facebook

Maar nu onafhankelijk gemaakt van de zonde en dienaren Gods geworden, bezit gij uw vrucht die tot heiliging voert, en eindelijk tot het eeuwige leven.

Tweet thisPost on Facebook

Want het loon der zonde is de dood, Gods genadegift het eeuwige leven in Christus Jezus onzen Heer.







This goes to iframe