Romeinen



Romeinen 7


Gij weet immers, broeders(-)ik spreek tot menschen die de wet kennen(-)dat de wet heerscht over den mensch zoolang hij leeft?

Tweet thisPost on Facebook

Want de gehuwde vrouw is aan haar levenden man door een wet gebonden; maar is de man gestorven, dan is zij ontslagen van de wet van haar man.


Dus heet zij, wanneer zij bij het leven van haar man aan een ander gaat toebehooren, een echtbreekster; maar is haar man gestorven, dan is zij van de wet vrij, zoodat zij geen echtbreekster is wanneer zij aan een anderen man gaat toebehooren.


Desgelijks, broeders, zijt gij voor de wet gestorven door het lichaam van Christus, zoodat gij aan een ander gaat toebehoren, namelijk aan hem die uit de dooden is opgewekt; opdat wij voor God vruchtbaar zouden worden.


Want zoolang wij in het vleesch waren, werkten de zondige hartstochten, die door de wet waren opgewekt, in onze ledematen, zoodat wij voor den dood vruchten droegen.


Maar nu zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar die ons gevangen hield; zoodat wij thans dienen in geestesvernieuwing en niet in de verouderde letter.


Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet. Maar ik wist niet wat zonde was dan door de wet. Ik zou de begeerlijkheid niet kennen indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeeren.


De zonde, haar kans schoon ziende doordat het gebod gegeven was, wekte in mij allerlei begeerlijkheid op; want zonder wet is de zonde dood.


Voorheen toch, zonder de wet, was ik het die leefde; maar nu het gebod gekomen is, leefde de zonde op, en ben ik gestorven.

Tweet thisPost on Facebook

Zoo heeft het gebod zelf, dat heette ten leven te leiden, mij in den dood gevoerd.


Want de zonde, haar kans schoon ziende doordat het gebod gegeven was, heeft mij bedrogen en daardoor gedood.

Tweet thisPost on Facebook

Dus is de wet wel heilig, en het gebod is heilig, recht en goed.


Is dan iets goeds doodelijk voor mij geworden? Onmogelijk. Doodelijk werd voor mij de zonde(-)en hieruit bleek haar zondig karakter(-)de zonde, die door iets voortreffelijks mij den dood berokkende; opdat door het gebod de zonde bovenmate zondig zou worden.

Tweet thisPost on Facebook

Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleeschelijk, verkocht en onder de macht der zonde gekomen. Want ik weet niet wat ik doe.


Immers wat ik niet wil, dat doe ik toch; ja, wat ik haat, dat doe ik.


Indien ik dan doe wat ik niet wil, dan erken ik dat de wet goed is.

Tweet thisPost on Facebook

Nu doe ik het niet meer, maar de zonde die in mij woont.

Tweet thisPost on Facebook

Want ik weet dat in mij, dat wil zeggen in mijn vleesch, niets goeds woont; wel is het willen bij mij aanwezig, maar het doen van het goede niet.


Want het goede dat ik wil doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik.

Tweet thisPost on Facebook

Welnu, indien ik doe wat ik niet wil doen, dan ben ik het niet meer die het doe, dan is het de zonde die in mij woont.

Tweet thisPost on Facebook

Ik vind dus dezen gang van zaken: terwijl ik het goede wil doen, komt het kwade tot stand.

Tweet thisPost on Facebook

Want met mijn gemoed verlustig ik mij in de wet Gods,


maar in mijn leden zie ik een andere wet heerschen, een die strijd voert met de wet van mijn rede en mij gevangen houdt onder de in mijn leden heerschende wet der zonde.

Tweet thisPost on Facebook

Ik rampzalig mensch! wie zal mij verlossen uit dit lichaam waarin de dood huist?


Gode zij dank door Jezus Christus, onzen Heer! Dus dien ikzelf wel met mijn rede de wet Gods, maar met mijn vleesch de wet der zonde.

Tweet thisPost on Facebook






This goes to iframe