1 Korinthiers



1 Korinthiers 13


Al sprak ik met al de tongetaal van menschen en engelen, dan was ik nog, indien ik geen liefde had, een schetterende trompet of een rinkelende cymbaal!


Al bezat ik profetische gave, kende al de geheime heilswaarheden en had alle wetenschap, ja, al had ik zulk een sterk geloof dat ik bergen kon verzetten(-)indien ik geen liefde heb, ben ik niets.


Zelfs al gaf ik mijn geheele vermogen weg om armen te spijzigen en leverde mijn lichaam over om verbrand te worden(-)indien ik geen liefde heb, baat het mij niets.


De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet jaloersch; de liefde praalt niet, blaast zich niet op,


handelt niet onwelvoeglijk, zoekt haar eigen belang niet, wordt niet verbitterd, rekent het kwade niet toe;


zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar verblijdt zich in de waarheid;


zij bedekt alles, gelooft alles, hoopt alles, duldt alles.


De liefde vergaat nimmermeer; profetieen, ze houden op; tongetaal(-)er zal een eind aan komen; kennis, zij wordt tenietgedaan;

Tweet thisPost on Facebook

want ons kennen is stukwerk en ons profeteeren is stukwerk;


en wanneer het volmaakte komt, zal het stukwerk te niet worden gedaan.


Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, dacht ik als een kind; maar nu ik een man ben geworden, heb ik dat kinderlijke weggedaan.

Tweet thisPost on Facebook

Want wij zien thans door een spiegel in een raadsel, maar dan zie ik van aangezicht tot aangezicht; thans ken ik gebrekkig, maar dan zal ik kennen zooals ik ook gekend word.


Nu blijven geloof, hoop, liefde, deze drie; maar de grootste van deze is de liefde.







This goes to iframe