Filippenzen



Filippenzen 4


Dus mijn geliefde broeders, naar wie ik verlang, mijn vreugde en kroon, staat zoo in de gemeenschap met den Heer vast, geliefden.


Ik vermaan Evodia en Syntyche in den Heer eensgezind te zijn.

Tweet thisPost on Facebook

Ja, ik vraag u, trouwe metgezel, wees hun behulpzaam. Zij toch hebben mij in den strijd voor Christus' zaak bijgestaan met Clemens en mijn andere medewerkers, wier namen in het boek des levens zijn opgeteekend.


Verblijdt u altijd in den Heer; ik herhaal: Verblijdt u.

Tweet thisPost on Facebook

Uw vriendelijkheid zij allen menschen bekend. De Heer is nabij.


Weest onbezorgd, maar laat wat gij te vragen hebt steeds door gebed en smeeking met dankzegging aan God bekend zijn.


En de vrede dien God geeft, een vrede die allen verstand te boven gaat, zal uw harten en zinnen bewaren in Christus Jezus.


Eindelijk, broeders, alwat waar, alwat eerbiedwaardig, alwat recht, alwat rein, alwat lieflijk, alwat welluidend is, alwat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat.

Tweet thisPost on Facebook

Wat gij hebt geleerd en aangenomen, gehoord en in mij gezien, doet dat, en de God des vredes zal met u zijn.

Tweet thisPost on Facebook

Ik verheug mij zeer in den Heer dat gij wederom aan mij kondet gaan denken. Dat wil zeggen, gij dacht wel aan mij, maar het kwam u niet gelegen.


Ik zeg dit niet omdat ik gebrek lijd; want ik voor mij heb geleerd tevreden te zijn met mijn omstandigheden.


Ik weet in lagen staat te verkeeren en ik weet ook overvloed te hebben. In alles en allen ben ik ingewijd: in het verzadigd zijn en in het honger hebben, in het genieten van overvloed en in het gebrek lijden.


Tot alles ben ik in staat door hem die mij kracht geeft.


Maar gij deedt wel deelneming te betoonen in mijn druk.


Gij weet zelf, Filippenzen, dat in den aanvang van mijn prediking, toen ik van Macedonie vertrokken was, geen gemeente met mij door geven of ontvangen in betrekking heeft gestaan behalve gij.


Want reeds in Thessalonica hebt gij een [maal] en andermaal mij iets gezonden voor mijn gerief.


Niet dat het mij om de gaven te doen is, neen, het is mij te doen om de vrucht die rijkelijk op uw rekening komt.


Ik geef voor alles kwijting en heb overvloed. Ik heb volop, nu ik door Epafroditus heb gekregen wat gij zondt, een lieflijken geur, een aangenaam, Gode welgevallig offer.


Maar mijn God zal overvloedig in al uw behoeften voorzien, naar zijn rijkdom, door de heerlijkheid in Christus Jezus.


Aan onzen God en Vader zij de eer tot in alle eeuwigheid. Amen.

Tweet thisPost on Facebook

Groet alle heiligen in Christus Jezus. U groeten de broeders die met mij zijn.

Tweet thisPost on Facebook

Alle heiligen groeten u, vooral zij die tot het keizerlijk hof behooren.


De genade van den Heer Jezus zij met uw geest.

Tweet thisPost on Facebook






This goes to iframe