1 Johannes

Geliefden, vertrouwt niet elken geest, maar onderzoekt of de geesten uit God zijn; want veel valsche profeten zijn uitgegaan tot de wereld.

Hieraan kent gij den geest Gods: iedere geest die belijdt dat Jezus Christus in het vleesch is gekomen is uit God,

en iedere geest die Jezus niet belijdt is niet uit God; en dat is de geest van den Antichrist, van welken geest gij gehoord hebt dat hij in de wereld zou komen, en nu is hij reeds in de wereld.

Gij zijt uit God, kinderen, en hebt hen overwonnen; want Hij die in u is is machtiger dan hij die in de wereld is.

Zij zijn uit de wereld; daarom spreken zij de taal der wereld en luistert de wereld naar hen.

Wij zijn van goddelijke herkomst; wie God kent hoort naar ons; wie niet van goddelijke afkomst is hoort niet naar ons.

Hieraan onderkennen wij den geest der waarheid en den geest der dwaling. Geliefden, laat ons elkander liefhebben; want de liefde komt van God, en ieder die liefheeft is uit God geboren en kent God.

Wie niet liefheeft heeft God niet leeren kennen; want God is liefde.

Hierin bestaat de liefde, niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons liefhad en zijn Zoon heeft gezonden tot een verzoening voor onze zonde.

Geliefden, indien God ons zoo liefhad, zijn wij ook verplicht elkander lief te hebben.

Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben, blijft God in ons en is zijn liefde volkomen geworden in ons.

Hieraan weten wij dat wij in Hem blijven en Hij in ons blijft, dat Hij ons een deel van zijn geest gegeven heeft.

En wij hebben het aanschouwd en getuigen dat de Vader den Zoon als redder der wereld heeft gezonden.

Wie dan belijdt dat Jezus de Zoon Gods is, in hem blijft God, en hij blijft in God.

En wij hebben de liefde die God voor ons heeft erkend en geloofd. God is liefde, en wie in de liefde blijft blijft in God, en God blijft in hem.

Hierin is de liefde volkomen in ons geworden dat wij vrijmoedigheid zullen hebben op den Oordeelsdag; want gelijk hij is, zoo zijn wij ook in deze wereld.

Vrees gaat niet met liefde gepaard; maar de volkomen liefde bant de vrees; omdat de vrees met straf te doen heeft. Wie vreest heeft geen volkomen liefde.

Wij hebben lief, omdat Hij ons het eerst liefhad.

Indien iemand zegt God lief te hebben en zijn broeder haat, die is een leugenaar; wie toch zijn broeder, dien hij gezien heeft, niet liefheeft kan God, dien hij niet gezien heeft, niet liefhebben.

Dit bevel hebben wij ook van hem ontvangen: Wie God liefheeft moet ook zijn broeder liefhebben.