2 Samuel



2 Samuel 22


En David sprak de woorden dezes lieds tot den HEERE, ten dage als de HEERE hem verlost had uit de hand van al zijn vijanden, en uit de hand van Saul.


Hij zeide dan: De HEERE is mij mijn Steenrots, en mijn Burg, en mijn Uithelper.


God is mijn Rots, ik zal op Hem betrouwen; mijn Schild en de Hoorn mijns heils, mijn Hoog Vertrek en mijn Toevlucht, mijn Verlosser! Van geweld hebt Gij mij verlost!


Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen is, en ik werd verlost van mijn vijanden.

Tweet thisPost on Facebook

Want baren des doods hadden mij omvangen; beken Belials verschrikten mij.

Tweet thisPost on Facebook

Banden der hel omringden mij; strikken des doods bejegenden mij.

Tweet thisPost on Facebook

Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; en Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep [kwam] in Zijn oren.


Toen daverde en beefde de aarde; de fondamenten des hemels beroerden zich, en daverden, omdat Hij ontstoken was.


Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken.


En Hij boog den hemel, en daalde neder; en donkerheid was onder Zijn voeten.


En Hij voer op een cherub, en vloog, en werd gezien op de vleugelen des winds.


En Hij zette duisternis rondom Zich tot tenten, een samenbinding der wateren, wolken des hemels.

Tweet thisPost on Facebook

Van den glans voor Hem henen werden kolen des vuurs aangestoken.

Tweet thisPost on Facebook

De HEERE donderde van den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem.


En Hij zond pijlen uit en verstrooide ze; bliksemen en verschrikte ze.


En de diepe kolken der zee werden gezien, de gronden der wereld werden ontdekt, door het schelden des HEEREN, van het geblaas des winds van Zijn neus.

Tweet thisPost on Facebook

Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren.

Tweet thisPost on Facebook

Hij verloste mij van mijn sterken vijand, van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik.

Tweet thisPost on Facebook

Zij hadden mij bejegend ten dage mijns ongevals; maar de HEERE was mij een Steunsel.

Tweet thisPost on Facebook

En Hij voerde mij uit in de ruimte, en rukte mij uit, want Hij had lust aan mij.


De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid; Hij gaf mij weder naar de reinigheid mijner handen.

Tweet thisPost on Facebook

Want ik heb des HEEREN wegen gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan.

Tweet thisPost on Facebook

Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen, daarvan week ik niet af.


Maar ik was oprecht voor Hem; en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid.


Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar mijn reinigheid, voor Zijn ogen.

Tweet thisPost on Facebook

Bij den goedertierene houdt Gij U goedertieren; bij den oprechten held houdt Gij U oprecht.


Bij den reine houdt Gij U rein; maar bij den verkeerde houdt Gij U verdraaid.


En Gij verlost het bedrukte volk; maar Uw ogen zijn tegen de hogen, Gij zult hen vernederen.


Want Gij zijt mijn Lamp, o HEERE, en de HEERE doet mijn duisternis opklaren.

Tweet thisPost on Facebook

Want met U loop ik door een bende; met mijn God spring ik over een muur.

Tweet thisPost on Facebook

Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen, die op Hem betrouwen.


Want wie is God, behalve de HEERE, en wie is een rotssteen, behalve onze God?


God is mijn Sterkte [en] Kracht; en Hij heeft mijn weg volkomen geopend.


Hij maakt mijn voeten gelijk als der hinden, en stelt mij op mijn hoogten.

Tweet thisPost on Facebook

Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is.


Ook hebt Gij mij gegeven het schild Uws heils, en [door] Uw verootmoedigen hebt Gij mij groot gemaakt.

Tweet thisPost on Facebook

Gij hebt mijn voetstap ruim gemaakt onder mij; en mijn enkelen hebben niet gewankeld.

Tweet thisPost on Facebook

Ik vervolgde mijn vijanden, en verdelgde hen, en keerde niet weder, totdat ik ze verdaan had.

Tweet thisPost on Facebook

En ik verteerde hen, en doorstak ze, dat zij niet weder opstonden; maar zij vielen onder mijn voeten.

Tweet thisPost on Facebook

Want Gij omgorddet mij met kracht ten strijde; Gij deedt onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden.


En Gij gaaft mij den nek mijner vijanden, mijner haters, en ik vernielde hen.

Tweet thisPost on Facebook

Zij zagen uit, maar er was geen verlosser; naar den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet.


Toen vergruisde ik hen als stof der aarde; ik stampte ze, ik breidde hen uit als slijk der straten.

Tweet thisPost on Facebook

Ook hebt Gij mij uitgeholpen van de twisten mijns volks, Gij hebt mij bewaard tot een hoofd der heidenen; het volk, [dat] ik niet kende, heeft mij gediend.


Vreemden hebben zich mij geveinsdelijk onderworpen; zo haast als [hun] oor [van] [mij] hoorde, hebben zij mij gehoorzaamd.

Tweet thisPost on Facebook

Vreemden zijn vervallen, en hebben zich aangegord uit hun sloten.


De HEERE leeft, en geloofd zij mijn Rotssteen; en verhoogd zij God, de Rotssteen mijns heils!


De God, Die mij volkomene wraak geeft, en de volken onder mij nederwerpt;


En Die mij uitvoert van mijn vijanden; en Gij verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan; Gij redt mij van den man alles gewelds.

Tweet thisPost on Facebook

Daarom zal ik U, o HEERE, loven onder de heidenen, en Uw Naam zal ik psalmzingen.


[Hij] is een Toren der verlossingen Zijns konings, en Hij doet goedertierenheid aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad, tot in eeuwigheid.

Tweet thisPost on Facebook






This goes to iframe