Job



Job 17


Mijn geest is verdorven, mijn dagen worden uitgeblust, de graven zijn voor mij.


Zijn niet bespotters bij mij, en overnacht [niet] mijn oog in hunlieder verbittering?


Zet toch bij, stel mij een borg bij U; wie zal hij zijn? Dat in mijn hand geklapt worde.


Want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen; daarom zult Gij hen niet verhogen.

Tweet thisPost on Facebook

Die met vleiing den vrienden [wat] aanzegt, ook zijner kinderen ogen zullen versmachten.


Doch Hij heeft mij tot een spreekwoord der volken gesteld; zodat ik een trommelslag ben voor [ieders] aangezicht.


Daarom is mijn oog door verdriet verdonkerd, en al mijn ledematen zijn gelijk een schaduw.


De oprechten zullen hierover verbaasd zijn, en de onschuldige zal zich tegen den huichelaar opmaken;

Tweet thisPost on Facebook

En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van handen is, zal in sterkte toenemen.


Maar toch gij allen, keert weder, en komt nu; want ik vind onder u geen wijze.


Mijn dagen zijn voorbijgegaan; uitgerukt zijn mijn gedachten, de bezittingen mijns harten.


Den nacht verstellen zij in den dag; het licht is nabij [den] [ondergang] vanwege de duisternis.

Tweet thisPost on Facebook

Zo ik wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis zal ik mijn bed spreiden.

Tweet thisPost on Facebook

Tot de groeve roep ik: Gij zijt mijn vader! Tot het gewormte: Mijn moeder, en mijn zuster!

Tweet thisPost on Facebook

Waar zou dan nu mijn verwachting wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen?

Tweet thisPost on Facebook

Zij zullen ondervaren [met] de handbomen des grafs, als er rust te zamen in het stof wezen zal.







This goes to iframe