Job



Job 21


Maar Job antwoordde en zeide:

Tweet thisPost on Facebook

Hoort aandachtelijk mijn rede, en laat dit zijn uw vertroostingen.


Verdraagt mij, en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal hebben, spot [dan].

Tweet thisPost on Facebook

Is (mij aangaande) mijn klacht tot den mens? Doch of het zo ware, waarom zou mijn geest niet verdrietig zijn?


Ziet mij aan, en wordt verbaasd, en legt de hand op den mond.

Tweet thisPost on Facebook

Ja, wanneer ik [daaraan] gedenk, zo word ik beroerd, en mijn vlees heeft een gruwen gevat.


Waarom leven de goddelozen, worden oud, ja, worden geweldig in vermogen?


Hun zaad is bestendig met hen voor hun aangezicht, en hun spruiten zijn voor hun ogen.

Tweet thisPost on Facebook

Hun huizen hebben vrede zonder vreze, en de roede Gods is op hen niet.


Zijn stier bespringt, en mist niet; zijn koe kalft, en misdraagt niet.


Hun jonge kinderen zenden zij uit als een kudde, en hun kinderen huppelen.

Tweet thisPost on Facebook

Zij heffen op met de trommel en de harp, en zij verblijden zich op het geluid des orgels.

Tweet thisPost on Facebook

In het goede verslijten zij hun dagen; en in een ogenblik dalen zij in het graf.

Tweet thisPost on Facebook

Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust.


Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden?


[Doch] ziet, hun goed is niet in hun hand; de raad der goddelozen is verre van mij.

Tweet thisPost on Facebook

Hoe dikwijls geschiedt het, dat de lamp der goddelozen uitgeblust wordt, en hun verderf hun overkomt; dat [God] [hun] smarten uitdeelt in Zijn toorn!

Tweet thisPost on Facebook

Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf, dat de wervelwind wegsteelt;

Tweet thisPost on Facebook

Dat God Zijn geweld weglegt voor Zijn kinderen, hem vergeldt, dat hij het gewaar wordt;

Tweet thisPost on Facebook

Dat zijn ogen zijn ondergang zien, en hij drinkt van de grimmigheid des Almachtigen!

Tweet thisPost on Facebook

Want wat lust zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal zijner maanden afgesneden is?

Tweet thisPost on Facebook

Zal men God wetenschap leren, daar Hij de hogen richt?

Tweet thisPost on Facebook

Deze sterft in de kracht zijner volkomenheid, daar hij gans stil en gerust was;

Tweet thisPost on Facebook

Zijn melkvaten waren vol melk, en het merg zijner benen was bevochtigd.

Tweet thisPost on Facebook

De ander daarentegen sterft met een bittere ziel, en hij heeft van het goede niet gegeten.

Tweet thisPost on Facebook

Zij liggen te zamen neder in het stof, en het gewormte overdekt ze.


Ziet, ik weet ulieder gedachten, en de boze verdichtselen, [waarmede] gij tegen mij geweld doet.

Tweet thisPost on Facebook

Want gij zult zeggen: Waar is het huis van den prins, en waar is de tent van de woningen der goddelozen?


Hebt gijlieden niet gevraagd de voorbijgaanden op den weg, en kent gij hun tekenen niet?

Tweet thisPost on Facebook

Dat de boze onttrokken wordt ten dage des verderfs; [dat] [zij] ten dage der verbolgenheden ontvoerd worden.


Wie zal hem in het aangezicht zijn weg vertonen? Als hij [wat] doet, wie zal hem vergelden?

Tweet thisPost on Facebook

Eindelijk wordt hij naar de graven gebracht, en is gedurig in den aardhoop.

Tweet thisPost on Facebook

De kluiten des dals zijn hem zoet, en hij trekt na zich alle mensen; en dergenen, die voor hem geweest zijn, is geen getal.


Hoe vertroost gij mij dan met ijdelheid, dewijl [in] uw antwoorden overtreding overig is?







This goes to iframe