Job



Job 28


Gewisselijk, er is voor het zilver een uitgang, en een plaats voor het goud, dat zij smelten.

Tweet thisPost on Facebook

Het ijzer wordt uit stof genomen, en [uit] steen wordt koper gegoten.

Tweet thisPost on Facebook

Het einde, [dat] [God] gesteld heeft voor de duisternis, en al het uiterste onderzoekt hij; het gesteente der donkerheid en der schaduw des doods.


Breekt er een beek door, bij dengene, die daar woont, [de] [wateren] vergeten zijnde van den voet, worden van den mens uitgeput, [en] gaan weg.

Tweet thisPost on Facebook

Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware.

Tweet thisPost on Facebook

Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes van goud.

Tweet thisPost on Facebook

De roofvogel heeft het pad niet gekend, en het oog der kraai heeft het niet gezien.

Tweet thisPost on Facebook

De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan.

Tweet thisPost on Facebook

Hij legt zijn hand aan de keiachtige [rots], hij keert de bergen van den wortel om.

Tweet thisPost on Facebook

In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke.

Tweet thisPost on Facebook

Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht.

Tweet thisPost on Facebook

Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands?


De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden.


De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij.


Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen.


Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier.


Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij [niet] te verwisselen voor een kleinood van dicht goud.

Tweet thisPost on Facebook

De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen.

Tweet thisPost on Facebook

Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden.

Tweet thisPost on Facebook

Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands?

Tweet thisPost on Facebook

Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen.

Tweet thisPost on Facebook

Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord.

Tweet thisPost on Facebook

God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats.


Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen.


Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate;


Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen;


Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze.

Tweet thisPost on Facebook

Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand.







This goes to iframe