Job



Job 3


Daarna opende Job zijn mond, en vervloekte zijn dag.

Tweet thisPost on Facebook

Want Job antwoordde en zeide:

Tweet thisPost on Facebook

De dag verga, waarin ik geboren ben, en de nacht, [waarin] men zeide: Een knechtje is ontvangen;


Diezelve dag zij duisternis; dat God naar hem niet vrage van boven; en dat geen glans over hem schijne;

Tweet thisPost on Facebook

Dat de duisternis en des doods schaduw hem verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat hem verschrikken de zwarte dampen des dags!


Diezelve nacht, donkerheid neme hem in; dat hij zich niet verheuge onder de dagen des jaars; dat hij in het getal der maanden niet kome!

Tweet thisPost on Facebook

Ziet, diezelve nacht zij eenzaam; dat geen vrolijk gezang daarin kome;

Tweet thisPost on Facebook

Dat hem vervloeken de vervloekers des dags, die bereid zijn hun rouw te verwekken;


Dat de sterren van zijn schemertijd verduisterd worden; hij wachte naar het licht, en het worde niet; en hij zie niet de oogleden des dageraads!

Tweet thisPost on Facebook

Omdat hij niet toegesloten heeft de deuren mijns buiks, noch verborgen de moeite van mijn ogen.

Tweet thisPost on Facebook

Waarom ben ik niet gestorven van de baarmoeder af, [en] heb den geest gegeven, als ik uit den buik voortkwam?


Waarom zijn mij de knieen voorgekomen, en waartoe de borsten, opdat ik zuigen zou?

Tweet thisPost on Facebook

Want nu zou ik nederliggen, en stil zijn; ik zou slapen, dan zou voor mij rust wezen;

Tweet thisPost on Facebook

Met de koningen en raadsheren der aarde, die voor zich woeste plaatsen bebouwden;

Tweet thisPost on Facebook

Of met de vorsten, die goud hadden, die hun huizen met zilver vervulden.

Tweet thisPost on Facebook

Of als een verborgene misdracht, zou ik niet zijn; als de kinderkens, [die] het licht niet gezien hebben.


Daar houden de bozen op van beroering, en daar rusten de vermoeiden van kracht;

Tweet thisPost on Facebook

[Daar] zijn de gebondenen te zamen in rust; zij horen de stem des drijvers niet.

Tweet thisPost on Facebook

De kleine en de grote is daar; en de knecht vrij van zijn heer.

Tweet thisPost on Facebook

Waarom geeft Hij den ellendigen het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden van gemoed?


Die verlangen naar den dood, maar hij is er niet; en graven daarnaar meer dan naar verborgene schatten;


Die blijde zijn tot opspringens toe, [en] zich verheugen, als zij het graf vinden;


Aan den man, wiens weg verborgen is, en dien God overdekt heeft?


Want voor mijn brood komt mijn zuchting; en mijn brullingen worden uitgestort als water.

Tweet thisPost on Facebook

Want ik vreesde een vreze, en zij is mij aangekomen; en wat ik schroomde, is mij overkomen.

Tweet thisPost on Facebook

Ik was niet gerust; en was niet stil, en rustte niet; en de beroering is gekomen.

Tweet thisPost on Facebook






This goes to iframe