Job



Job 31


Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd?


Want wat is het deel Gods van boven, of de erve des Almachtigen uit de hoogten?

Tweet thisPost on Facebook

Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, wat vreemds voor de werkers der ongerechtigheid?

Tweet thisPost on Facebook

Ziet Hij niet mijn wegen, en telt Hij niet al mijn treden?


Zo ik met ijdelheid omgegaan heb, en mijn voet gesneld heeft tot bedriegerij;

Tweet thisPost on Facebook

Hij wege mij op, in een rechte weegschaal, en God zal mijn oprechtigheid weten.


Zo mijn gang uit den weg geweken is, en mijn hart mijn ogen nagevolgd is, en aan mijn handen iets aankleeft;


Zo moet ik zaaien, maar een ander eten, en mijn spruiten moeten uitgeworteld worden!

Tweet thisPost on Facebook

Zo mijn hart verlokt is geweest tot een vrouw, of ik aan mijns naasten deur geloerd heb;

Tweet thisPost on Facebook

Zo moet mijn huisvrouw met een ander malen, en anderen zich over haar krommen!

Tweet thisPost on Facebook

Want dat is een schandelijke daad, en het is een misdaad [bij] de rechters.

Tweet thisPost on Facebook

Want dat is een vuur, hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben.


Zo ik versmaad heb het recht mijns knechts, of mijner dienstmaagd, als zij geschil hadden met mij;

Tweet thisPost on Facebook

(Want wat zou ik doen, als God opstond? En als Hij bezoeking deed, wat zou ik Hem antwoorden?

Tweet thisPost on Facebook

Heeft Hij niet, Die mij in den buik maakte, hem [ook] gemaakt en Een ons in de baarmoeder bereid?)


Zo ik den armen [hun] begeerte onthouden heb, of de ogen der weduwe laten versmachten;

Tweet thisPost on Facebook

En mijn bete alleen gegeten heb, zodat de wees daarvan niet gegeten heeft;

Tweet thisPost on Facebook

(Want van mijn jonkheid af is hij bij mij opgetogen, als [bij] een vader, en van mijner moeders buik af heb ik haar geleid;)

Tweet thisPost on Facebook

Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was, en dat de nooddruftige geen deksel had;


Zo zijn lenden mij niet gezegend hebben, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd werd;

Tweet thisPost on Facebook

Zo ik mijn hand tegen den wees bewogen heb, omdat ik in de poort mijn hulp zag;

Tweet thisPost on Facebook

Mijn schouder valle van het schouderbeen, en mijn arm breke van zijn pijp af!

Tweet thisPost on Facebook

Want het verderf Gods was bij mij een schrik, en ik vermocht niet vanwege Zijn hoogheid.

Tweet thisPost on Facebook

Zo ik het goud tot mijn hoop gezet heb, of tot het fijn goud gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen;

Tweet thisPost on Facebook

Zo ik blijde ben geweest, omdat mijn vermogen groot was, en omdat mijn hand geweldig veel verkregen had;

Tweet thisPost on Facebook

Zo ik het licht aangezien heb, wanneer het scheen, of de maan heerlijk voortgaande;


En mijn hart verlokt is geweest in het verborgen, dat mijn hand mijn mond gekust heeft;

Tweet thisPost on Facebook

Dat ware ook een misdaad [bij] den rechter; want ik zou den God van boven verzaakt hebben.


Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en mij opgewekt heb, als het kwaad hem vond;

Tweet thisPost on Facebook

(Ook heb ik mijn gehemelte niet toegelaten te zondigen, mits door een vloek zijn ziel te begeren).


Zo de lieden mijner tent niet hebben gezegd: Och, of wij van zijn vlees hadden, wij zouden niet verzadigd worden;


De vreemdeling overnachtte niet op de straat; mijn deuren opende ik naar den weg;


Zo ik, gelijk Adam, mijn overtredingen bedekt heb, door eigenliefde mijn misdaad verbergende!


Zeker, ik kon wel een grote menigte geweldiglijk onderdrukt hebben; maar de verachtste der huisgezinnen zou mij afgeschrikt hebben; zodat ik gewezen zou hebben, en ter deure niet uitgegaan zijn.


Och, of ik een hadde, die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is, dat de Almachtige mij antwoorde, en dat mijn tegenpartij een boek schrijve.


Zou ik het niet op mijn schouder dragen? Ik zou het op mij binden [als] een kroon.

Tweet thisPost on Facebook

Het getal mijner treden zou ik hem aanwijzen; als een vorst zou ik tot hem naderen.

Tweet thisPost on Facebook

Zo mijn land tegen mij roept, en zijn voren te zamen wenen;

Tweet thisPost on Facebook

Zo ik zijn vermogen gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner akkerlieden heb doen hijgen;

Tweet thisPost on Facebook

Dat voor tarwe distelen voortkomen, en voor gerst stinkkruid! De woorden van Job hebben een einde.

Tweet thisPost on Facebook






This goes to iframe