Job



Job 40


En de HEERE antwoordde Job uit een onweder, en zeide:


Gord nu als een man uw lenden; Ik zal u vragen, en onderricht Mij.


Zult gij ook Mijn oordeel te niet maken? Zult Gij Mij verdoemen, opdat gij rechtvaardig zijt?


Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij, gelijk Hij, met de stem donderen?


Versier u nu met voortreffelijkheid en hoogheid, en bekleed u met majesteit en heerlijkheid!


Strooi de verbolgenheden uws toorns uit, en zie allen hoogmoedige, en verneder hem!

Tweet thisPost on Facebook

Zie allen hoogmoedige, [en] breng hem ten onder; en verpletter de goddelozen in hun plaats!


Verberg hen te zamen in het stof; verbind hun aangezichten in het verborgen!

Tweet thisPost on Facebook

Dan zal Ik ook u loven, omdat uw rechterhand u zal verlost hebben.

Tweet thisPost on Facebook

Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt heb nevens u; hij eet hooi, gelijk een rund.

Tweet thisPost on Facebook

Zie toch, zijn kracht is in zijn lenden, en zijn macht in den navel zijns buiks.

Tweet thisPost on Facebook

Als het hem lust, zijn staart is als een ceder; de zenuwen zijner schaamte zijn doorvlochten.

Tweet thisPost on Facebook

Zijn beenderen zijn [als] vast koper; zijn gebeenten zijn als ijzeren handbomen.

Tweet thisPost on Facebook

Hij is een hoofdstuk der wegen Gods; die hem gemaakt heeft, heeft [hem] zijn zwaard aangehecht.

Tweet thisPost on Facebook

Omdat de bergen hem voeder voortbrengen, daarom spelen al de dieren des velds aldaar.


Onder schaduwachtige bomen ligt hij neder, in een schuilplaats des riets en des slijks.

Tweet thisPost on Facebook

De schaduwachtige bomen bedekken hem, elkeen met zijn schaduw; de beekwilgen omringen hem.

Tweet thisPost on Facebook

Zie, hij doet de rivier geweld aan, [en] verhaast zich niet; hij vertrouwt, dat hij de Jordaan in zijn mond zou kunnen intrekken.


Zou men hem voor zijn ogen kunnen vangen? Zou men [hem] met strikken den neus doorboren kunnen?

Tweet thisPost on Facebook

Zult gij den Leviathan met den angel trekken, of zijn tong met een koord, [dat] gij laat nederzinken?


Zult gij hem een bieze in den neus leggen, of met een doorn zijn kaak doorboren?


Zal hij aan u veel smekingen maken? Zal hij zachtjes tot u spreken?

Tweet thisPost on Facebook

Zal hij een verbond met u maken? Zult gij hem aannemen tot een eeuwigen slaaf?

Tweet thisPost on Facebook

Zult gij met hem spelen gelijk [met] een vogeltje, of zult gij hem binden voor uw jonge dochters?

Tweet thisPost on Facebook

Zullen de metgezellen over hem een maaltijd bereiden? Zullen zij hem delen onder de kooplieden?

Tweet thisPost on Facebook

Zult gij zijn huis met haken vullen, of met een visserskrauwel zijn hoofd?

Tweet thisPost on Facebook

Leg uw hand op hem, gedenk des strijds, doe het niet meer.

Tweet thisPost on Facebook

Zie, zijn hoop zal feilen; zal hij ook voor zijn gezicht nedergeslagen worden?

Tweet thisPost on Facebook






This goes to iframe