Job



Job 9


Maar Job antwoordde en zeide:

Tweet thisPost on Facebook

Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God?


Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden.


Hij is wijs van hart, en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad?


Die de bergen verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn;

Tweet thisPost on Facebook

Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden;


Die de zon gebiedt, en zij gaat niet op; en verzegelt de sterren;

Tweet thisPost on Facebook

Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee;


Die den Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte, en de binnenkameren van het Zuiden;


Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan; en wonderen, die men niet tellen kan.

Tweet thisPost on Facebook

Zie, Hij zal voor mij henengaan, en ik zal Hem niet zien; en Hij zal voorbijgaan, en ik zal Hem niet merken.


Zie, Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven? Wie zal tot Hem zeggen: Wat doet Gij?


God zal Zijn toorn niet afkeren; onder Hem worden gebogen de hovaardige helpers.

Tweet thisPost on Facebook

Hoeveel te min zal ik Hem antwoorden, [en] mijn woorden uitkiezen tegen Hem?

Tweet thisPost on Facebook

Denwelken ik, zo ik rechtvaardig ware, niet zou antwoorden; mijn Rechter zal ik om genade bidden.


Indien ik roep, en Hij mij antwoordt; ik zal niet geloven, dat Hij mijn stem ter ore genomen heeft.

Tweet thisPost on Facebook

Want Hij vermorzelt mij door een onweder, en vermenigvuldigt mijn wonden zonder oorzaak.


Hij laat mij niet toe mijn adem te verhalen; maar Hij verzadigt mij met bitterheden.


Zo het aan de kracht [komt], zie, Hij is sterk; en zo het aan het recht [komt], wie zal mij dagvaarden?

Tweet thisPost on Facebook

Zo ik mij rechtvaardig, mijn mond zal mij verdoemen; ben ik oprecht, Hij zal mij toch verkeerd verklaren.


Ben ik oprecht, zo acht ik [toch] mijn ziel niet; ik versmaad mijn leven.


Dat is een ding, daarom zeg ik: Den oprechte en den goddeloze verdoet Hij.


Als de gesel haastelijk doodt, bespot Hij de verzoeking der onschuldigen.

Tweet thisPost on Facebook

De aarde wordt gegeven in de hand des goddelozen; Hij overdekt het aangezicht harer rechteren; zo niet, wie is Hij dan?


En mijn dagen zijn lichter geweest dan een loper; zij zijn weggevloden, zij hebben het goede niet gezien.


Zij zijn voorbijgevaren met jachtschepen; gelijk een arend naar het aas toevliegt.


Indien mijn zeggen is: Ik zal mijn klacht vergeten, en ik zal mijn gebaar laten varen, en mij verkwikken;

Tweet thisPost on Facebook

Zo schroom ik voor al mijn smarten; ik weet, dat Gij mij niet onschuldig zult houden.


Ik zal [toch] goddeloos zijn; waarom dan zal ik ijdellijk arbeiden?

Tweet thisPost on Facebook

Indien ik mij wasse met sneeuwwater, en mijn handen zuivere met zeep;


Dan zult Gij mij in de gracht induiken, en mijn klederen zullen van mij gruwen.


Want Hij is niet een man, als ik, dien ik antwoorden zou, zo wij te zamen in het gericht kwamen.


Er is geen scheidsman tussen ons, [die] zijn hand op ons beiden leggen mocht.


Dat Hij van op mij Zijn roede wegdoe, en dat Zijn verschrikking mij niet verbaasd make;

Tweet thisPost on Facebook

Zo zal ik spreken, en Hem niet vrezen; want zodanig ben ik niet bij mij.

Tweet thisPost on Facebook






This goes to iframe