Spreuken



Spreuken 31


De woorden van den koning Lemuel; de last, maarmede zijn moeder hem onderwees.

Tweet thisPost on Facebook

Wat, o mijn zoon, en wat, o zoon mijns buiks? ja, wat, o zoon mijner geloften?

Tweet thisPost on Facebook

Geeft aan de vrouwen uw vermogen niet, noch uw wegen, om koningen te verdelgen.


Het komt den koningen niet toe, o Lemuel! het komt den koningen niet toe wijn te drinken, en den prinsen, sterken drank te begeren;


Opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzaak van alle verdrukten verandere.


Geeft sterken drank dengene, die verloren gaat, en wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn;


Dat hij drinke, en zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke.

Tweet thisPost on Facebook

Open uw mond voor den stomme, voor de rechtzaak van allen, die omkomen zouden.

Tweet thisPost on Facebook

Open uw mond; oordeel gerechtelijk, en doe den verdrukte en nooddruftige recht.


[Aleph]. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen.

Tweet thisPost on Facebook

[Beth]. Het hart haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal ontbreken.

Tweet thisPost on Facebook

[Gimel]. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens.

Tweet thisPost on Facebook

[Daleth]. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen.

Tweet thisPost on Facebook

[He]. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen.

Tweet thisPost on Facebook

[Vau]. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel.


[Zain]. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard.

Tweet thisPost on Facebook

[Cheth]. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen.

Tweet thisPost on Facebook

[Teth]. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit.

Tweet thisPost on Facebook

[Jod]. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok.

Tweet thisPost on Facebook

[Caph]. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige.

Tweet thisPost on Facebook

[Lamed]. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed.

Tweet thisPost on Facebook

[Mem]. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper.


[Nun]. Haar man is bekend in de poorten, als hij zit met de oudsten des lands.


[Samech]. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen.

Tweet thisPost on Facebook

[Ain]. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag.


[Pe]. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid.

Tweet thisPost on Facebook

[Tsade]. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet.


[Koph]. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; [ook] haar man, en hij prijst haar, [zeggende]:


[Resch]. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven.

Tweet thisPost on Facebook

[Schin]. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; [maar] een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.


[Thau]. Geef haar van de vrucht harer handen, en laat haar werken haar prijzen in de poorten.







This goes to iframe