Spreuken



Spreuken 6


Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt;


Gij zijt verstrikt met de redenen uws monds; gij zijt gevangen met de redenen uws monds.

Tweet thisPost on Facebook

Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk uw naaste.

Tweet thisPost on Facebook

Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering;


Red u, als een ree uit de hand [des] [jagers], en als een vogel uit de hand des vogelvangers.

Tweet thisPost on Facebook

Ga tot de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs;


Dewelke, geen overste, ambtman noch heerser hebbende,

Tweet thisPost on Facebook

Haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst.

Tweet thisPost on Facebook

Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan?

Tweet thisPost on Facebook

Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende;

Tweet thisPost on Facebook

Zo zal uw armoede [u] overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man.

Tweet thisPost on Facebook

Een Belialsmens, een ondeugdzaam man gaat met verkeerdheid des monds om;

Tweet thisPost on Facebook

Wenkt met zijn ogen, spreekt met zijn voeten, leert met zijn vingeren;


In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in.


Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij.


Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel:

Tweet thisPost on Facebook

Hoge ogen, een valse tong, en handen, die onschuldig bloed vergieten;


Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen;


Een vals getuige, [die] leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt.


Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet.


Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals.

Tweet thisPost on Facebook

Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve [met] u spreken.


Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens;


Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong.

Tweet thisPost on Facebook

Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden.


Want door een vrouw, [die] een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel.


Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet verbrand worden?


Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden?

Tweet thisPost on Facebook

Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden.

Tweet thisPost on Facebook

Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft;

Tweet thisPost on Facebook

En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis.


[Maar] die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet;


Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden.

Tweet thisPost on Facebook

Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen.

Tweet thisPost on Facebook

Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.







This goes to iframe