Spreuken



Spreuken 8


Roept de Wijsheid niet, en verheft [niet] de Verstandigheid Haar stem?


Op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, staat Zij;

Tweet thisPost on Facebook

Aan de zijde der poorten, voor aan de stad, [aan] den ingang der deuren roept Zij overluid:

Tweet thisPost on Facebook

Tot u, o mannen! roep Ik, en Mijn stem is tot de mensenkinderen.

Tweet thisPost on Facebook

Gij slechten! verstaat kloekzinnigheid, en gij zotten! verstaat [met] [het] hart.

Tweet thisPost on Facebook

Hoort, want ik zal vorstelijke dingen spreken, en de opening Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn.


Want Mijn gehemelte zal de waarheid bedachtelijk uitspreken, en de goddeloosheid is Mijn lippen een gruwel.


Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids, noch verkeerds in.

Tweet thisPost on Facebook

Zij zijn alle recht voor dengene, die verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden.

Tweet thisPost on Facebook

Neemt Mijn tucht aan, en niet zilver, en wetenschap, meer dan het uitgelezen uitgegraven goud.

Tweet thisPost on Facebook

Want wijsheid is beter dan robijnen, en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken.


Ik, Wijsheid, woon [bij] de kloekzinnigheid, en vinde de kennis van alle bedachtzaamheid.

Tweet thisPost on Facebook

De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden.


Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de Sterkte.


Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid.


Door Mij heersen de heersers, en de prinsen, al de rechters der aarde.

Tweet thisPost on Facebook

Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden.


Rijkdom en eer is bij Mij, duurachtig goed en gerechtigheid.


Mijn vrucht is beter dan uitgegraven goud, en dan dicht goud; en Mijn inkomen dan uitgelezen zilver.


Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts;


Opdat Ik Mijn liefhebbers doe beerven dat bestendig is, en Ik zal hun schatkameren vervullen.


De HEERE bezat Mij [in] [het] beginsel Zijns wegs, voor Zijn werken, van toen aan.


Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van den aanvang, van de oudheden der aarde aan.


Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water;

Tweet thisPost on Facebook

Aleer de bergen ingevest waren, voor de heuvelen was Ik geboren.


Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch de aanvang van de stofjes der wereld.

Tweet thisPost on Facebook

Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar; toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef;

Tweet thisPost on Facebook

Toen Hij de opperwolken van boven vestigde; toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte;

Tweet thisPost on Facebook

Toen Hij der zee haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden; toen Hij de grondvesten der aarde stelde;


Toen was Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks [Zijn] vermakingen, te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende;


Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen.


Nu dan, kinderen! hoort naar Mij; want welgelukzalig zijn zij, [die] Mijn wegen bewaren.


Hoort de tucht, en wordt wijs, en verwerpt [die] niet.

Tweet thisPost on Facebook

Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren.


Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den HEERE.


Maar die [tegen] Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief.







This goes to iframe