2 Korinthiers



2 Korinthiers 3


Beginnen wij onszelven wederom [u] aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen, brieven van voorschrijving aan u, of [brieven] van voorschrijving van u?


Gijlieden zijt onze brief, geschreven in onze harten, bekend en gelezen van alle mensen;


Als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten.


En zodanig een vertrouwen hebben wij door Christus bij God.

Tweet thisPost on Facebook

Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God;


Die ons ook bekwaam gemaakt heeft, [om] [te] [zijn] dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.


En indien de bediening des doods in letteren [bestaande], [en] in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, alzo dat de kinderen Israels het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien, om de heerlijkheid zijns aangezichts, die te niet gedaan zou worden.

Tweet thisPost on Facebook

Hoe zal niet veel meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn?


Want indien de bediening der verdoemenis heerlijkheid geweest is, veel meer is de bediening der rechtvaardigheid overvloedig in heerlijkheid.


Want ook het verheerlijkte is zelfs niet verheerlijkt in dezen dele, ten aanzien van deze uitnemende heerlijkheid.

Tweet thisPost on Facebook

Want indien hetgeen te niet gedaan wordt, in heerlijkheid was, veel meer [is], hetgeen blijft, in heerlijkheid.

Tweet thisPost on Facebook

Dewijl wij dan zodanige hoop hebben, zo gebruiken wij vele vrijmoedigheid in het spreken;

Tweet thisPost on Facebook

En [doen] [niet] gelijkerwijs Mozes, [die] een deksel op zijn aangezicht leide, opdat de kinderen Israels niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen te niet gedaan wordt.


Maar hun zinnen zijn verhard geworden; want tot op [den] [dag] van heden blijft hetzelfde deksel in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt te worden, hetwelk door Christus te niet gedaan wordt.


Maar tot den huidigen [dag] toe, wanneer Mozes gelezen wordt, ligt een deksel op hun hart.


Doch zo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen.


De Heere nu is de Geest; en waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid.


En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren [als] in een spiegel aanschouwende, worden [naar] hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest.







This goes to iframe